uitfoeteren
Nederlands
Woordafbreking
- uit·foe·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en foeteren ww
Werkwoord
uitfoeteren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitfoeteren |
foeterde uit |
uitgefoeterd |
zwak -d | volledig |
- heel luid en fel tegen iemand spreken omdat je heel boos bent op die persoon
- Hij maakte een comeback in de rechtszaal, in zijn nette donkere pak met de koran onder zijn arm geklemd, de rechters van het Speciale Tribunaal uitfoeterend als die hem, uw president", niet respectvol bejegenden. Maar zij hadden het laatste woord en lieten hem ophangen, zoals hij ook hen zou hebben laten ophangen.[2]
- Bij bedreiging de deur dicht - dat is zo ongeveer het protocol. Niet over praten, niet op reageren, oplossen in stilte, dan dooft het vuur vanzelf. Maar dat doet het niet. En nu staat de gemeenteraad van Hilversum 'schouder aan schouder' tegen het uitfoeteren en bedreigen van politici en bestuurders. [3]
Synoniemen
- uitschelden, uitrazen, mopperen, tieren, berispen, uitkafferen, uitvaren, uitvloeken, kapittelen, terechtwijzen
Gangbaarheid
- Het woord uitfoeteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitfoeteren' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 02 JANUARI 2007
- Volkskrant 11 februari 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.