foeteren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
foeteren | foeterend |
gefoeter | gefoeterd |
Woordafbreking
- foe·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
foeteren |
foeterde |
gefoeterd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
fóéteren
- inergatief iemand met protesten en scheldwoorden overladen.
- De bestuurder van de andere auto foeterde hevig, hoewel hij geen voorrang verleend had.
- Toch blijft muziek een kwestie van smaak. Er zijn ook veel tegenstanders (37 procent) van Nederlandstalige muziek. „Die volksmuziek is niet om aan te horen”, foetert een opposant. Een ander valt bij: „Vreselijk en vooral Roelvink, Hazes en Bauer. Wordt niet lekker van dat gekweel. Zingen kunnen ze niet.” [3]
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord foeteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'foeteren' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "foeteren" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- foeteren op website: Etymologiebank.nl
- De Telegraaf RENÉ VAN ZWIETEN 11 sep. 2018 Uitslag stelling: Voorkeur voor Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.