tieren
Nederlands
Woordafbreking
- tie·ren
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘razen’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- Sinds 1350 in beide betekenissen bekend. Mogelijk van Middelnederlands "tiere": soort, geaardheid.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
tieren |
tierde |
getierd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
tieren
- inergatief luidkeels woede uiten, woedend betogen, tekeergaan
- Hij liep te tieren en te schelden, maar het maakte allemaal niets uit.
- welig ~: uitbundig groeien, gedijen
- Het onkruid tiert weer welig in de tuin.
Gangbaarheid
- Het woord tieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tieren' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.