uitbouw
Nederlands
Woordafbreking
- uit·bouw
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van uit bw en bouw zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | uitbouw | uitbouwen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
uitbouw m [1]
- activiteiten om een gebouw groter te maken
- (bouwkunde) uitspringende deel van een gebouw
- (figuurlijk) ontwikkeling gericht op uitbreiding
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
- uitbouwing, uitbouwsel, uitbouwwet
Werkwoord
vervoeging van |
---|
uitbouwen |
uitbouw
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitbouwen
- ... dat ik uitbouw.
Gangbaarheid
- Het woord uitbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'uitbouw' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.