tube
Nederlands
Woordafbreking
- tu·be
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘buisje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1624 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tube | tuben tubes |
verkleinwoord | tubetje | tubetjes |
Zelfstandig naamwoord
tube v/m
- een verpakking in kokervorm gemaakt van metaal of plastic gevuld met een halfvloeibare stof
- De tube werd gebruikt voor tandpasta.
- een fietsband waarin de binnenband in de buitenband genaaid zit
Gangbaarheid
- Het woord tube staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tube' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Frans
Zelfstandig naamwoord
tube m
- buis, hol cilindrisch voorwerp
- (spreektaal) hit
- «T'as d'jà téléchargé son dernier tube?»
- Heb je zijn laatste hit al gedownload? [1]
- «T'as d'jà téléchargé son dernier tube?»
- (spreektaal) tip (bij paardenrennen) [1]
- (spreektaal) strot [1]
- (spreektaal) telefoon
- «Je lui ai donné un coup de tube.»
- Ik hem hem een belletje geven. [1]
- «Je lui ai donné un coup de tube.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.