tube

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tu·be
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘buisje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1624 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tube tuben
tubes
verkleinwoord tubetje tubetjes

Zelfstandig naamwoord

tube v/m

  1. een verpakking in kokervorm gemaakt van metaal of plastic gevuld met een halfvloeibare stof
    • De tube werd gebruikt voor tandpasta. 
  1. een fietsband waarin de binnenband in de buitenband genaaid zit

Gangbaarheid

  • Het woord tube staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Zelfstandig naamwoord

tube

  1. buis; een hol cilindrisch voorwerp.

Frans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

tube m

  1. buis, hol cilindrisch voorwerp
  2. (spreektaal) hit
  1. «T'as d'jà téléchargé son dernier tube
    Heb je zijn laatste hit al gedownload? [1]
  2. (spreektaal) tip (bij paardenrennen) [1]
  3. (spreektaal) strot [1]
  4. (spreektaal) telefoon
  1. «Je lui ai donné un coup de tube
    Ik hem hem een belletje geven. [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.