triviaal
Nederlands
Woordafbreking
- tri·vi·aal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onbeduidend’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Latijnse via (weg) met het voorvoegsel tri- met het achtervoegsel -aal [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | triviaal | trivialer | triviaalst |
verbogen | triviale | trivialere | triviaalste |
partitief | triviaals | trivialers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
triviaal [3]
- gewoon
- (pejoratief) platvloers, vulgair
- zonder wezenlijke betekenis, onbeduidend
- (wiskunde) evident
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord triviaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'triviaal' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.