toernooi
Nederlands
Woordafbreking
- toer·nooi
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘steekspel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toernooi | toernooien |
verkleinwoord | toernooitje | toernooitjes |
Zelfstandig naamwoord
toernooi o
- (sport) een georganiseerde reeks wedstrijden waarin ploegen of individuele spelers het tegen elkaar opnemen, met als doel achteraf een winnaar te kunnen aanduiden.
- (geschiedenis) steekspel waaraan ridders in de middeleeuwen deelnamen
Hyponiemen
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
toernooien |
toernooi
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toernooien
- Ik toernooi.
- gebiedende wijs van toernooien
- Toernooi!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van toernooien
- Toernooi je?
Gangbaarheid
- Het woord toernooi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'toernooi' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.