tienling
Nederlands
Woordafbreking
- tien·ling
Zelfstandig naamwoord
tienling m [1]
- groep van 10 individuen die kort na elkaar uit één moeder zijn geboren
- De installaties van Jake en Dinos Chapman, aan elkaar gemaakte vrouwenlichamen van etalagepoppenmateriaal, Siamese twee-, vijf- of tienlingen, lijken me onbeschaamd van Hans Bellmer geplagieerd. De foto op het omslag van de catalogus, wijd opengesperde mond met uitgestoken tong heeft een halve eeuw geleden op een omslag van Cobra gestaan. Ook Einstein heeft laten zien hoe dat moet. Ik had SENSATIE bezichtigd. Ik ben er ook geweest, ik kan er over meepraten. [2]
- Thuis kon en mocht veel. Smokkelde zoon Hans in een papieren tas een konijn het huis binnen? Geen probleem; zelfs niet toen het beviel van een tienling. Zolang hij zich zelf maar over de jongen ontfermde. [3]
- romeinse zilveren munt
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'tienling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tienling' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC H.J.A.Hofland 3 december 1999 De grootte van de dood
- NRC Gemma Venhuizen 23 september 2016 Als je iets wilt, moet je ervoor zorgen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.