tweeling
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: tweeling (hulp, bestand)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /ˈtʋelɪŋ/, /ˈtʋeɪ̯lɪŋ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈtβ̞elɪŋ/
- (Limburg): /ˈtwelɪŋ/
Woordafbreking
- twee·ling
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘twee in één dracht geboren kinderen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- Afgeleid van twee met het achtervoegsel -ling [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweeling | tweelingen |
verkleinwoord | tweelingetje | tweelingetjes |
Zelfstandig naamwoord
tweeling m
- twee wezens die met zijn tweeën tegelijk in één buik ontwikkeld zijn
- Tweelingen hebben al vaak meegewerkt aan wetenschappelijk onderzoek, waarvoor zij door hun bijzondere achtergrond van grote betekenis zijn.
Verwante begrippen
Hyponiemen
- janiceps-tweeling, priemtweeling
Afgeleide begrippen
- tweelingbaan, tweelingbroer, tweelingdorp, tweelingparadox, tweelingsnoer, tweelingzus
Vertalingen
1. twee wezens die met zijn tweeën tegelijk in één buik ontwikkeld zijn
Gangbaarheid
- Het woord tweeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tweeling' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.