tautologie
Nederlands
Woordafbreking
- tau·to·lo·gie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘herhaling met een andere uitdrukking’ voor het eerst aangetroffen in 1698 [1]
- afgeleid van het Griekse 'tāutó' (hetzelfde) en van het Latijnse -logia, van het Griekse '-λογία'
- met het voorvoegsel tauto- met het achtervoegsel -logie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tautologie | tautologieën |
verkleinwoord | tautologietje | tautologietjes |
Zelfstandig naamwoord
tautologie v
- (taalkunde) benadrukking van een woord met een ander woord dat zo goed als dezelfde betekenis heeft
- één en dezelfde
leugen en bedrog
- één en dezelfde
- (logica) redenering waarvan de logische structuur alleen ware uitspraken als voorbeeld heeft
- het regent of het regent niet
Gangbaarheid
- Het woord tautologie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tautologie' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.