tanga
Nederlands
Woordafbreking
- tan·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘zeer klein zwembroekje, slipje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1976 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tanga | tanga's |
verkleinwoord | tangaatje | tangaatjes |
Zelfstandig naamwoord
tanga v/m
- hoog uitgesneden slip (onderbroek)
- één honderdste van de roebel van Tadzjikistan, die tot 2000 werd gebruikt
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord tanga staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tanga' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Kiribatisch
Werkwoord
tanga
- toegeven; toestaan / erkennen
- verlaten; weggaan (van) / in de steek laten, laten vallen
- niet in de mogelijkheid zijn om zich te verweren, niet bestendig zijn
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.