tamelijk
Nederlands
Woordafbreking
- ta·me·lijk
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘redelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
- Naamwoord van handeling van het verouderde werkwoord tamen met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- (verg. betamen)
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tamelijk | tamelijker | tamelijkst |
verbogen | tamelijke | tamelijkere | tamelijkste |
partitief | tamelijks | tamelijkers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
- nogal, in relatief grote mate, behoorlijk
- Ik ben een tamelijke dikzak.
Bijwoord
tamelijk
- nogal, in relatief grote mate
Vertalingen
1. nogal, in relatief grote mate
Gangbaarheid
- Het woord tamelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tamelijk' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.