tag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tag    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tag tags
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

tag m

  1. graffitisymbool karakteristiek voor een persoon
  2. (informatica) een (relevant) sleutelwoord geassocieerd met, toegewezen aan of opgenomen in een digitaal bestand (zoals afbeeldingen, video, audio, tekst)
Synoniemen
Hyponiemen
  • dogtag
Afgeleide begrippen
  • tagger

Werkwoord

vervoeging van
taggen

tag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van taggen
    • Ik tag. 
  2. gebiedende wijs van taggen
    • Tag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van taggen
    • Tag je? 

Gangbaarheid

  • Het woord tag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Bretons

enkelvoud meervoud
naamwoord   tag     -  

Zelfstandig naamwoord

tag m

  1. wurging
  2. twist, ruzie


Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /tӕg/
Woordafbreking
  • tag
Woordherkomst en -opbouw
  • Oorsprong onbekend.
enkelvoud meervoud
tag -

Zelfstandig naamwoord

tag

  1. (spel) tikkertje
Hyperoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.