surfen
Nederlands
Woordafbreking
- sur·fen
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘plankzeilen’ voor het eerst aangetroffen in 1969 [1]
- van Engels surf ww [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
surfen |
surfte surfde |
gesurft gesurfd |
zwak -d
zwak -t |
volledig |
Werkwoord
surfen
- inergatief (sport) door de golfenergie voortbewogen worden, bijvoorbeeld op surfplanken of met boten, golfsurfen
- Er wordt daar vaak gesurft als er grote golven zijn.
- inergatief (informatica) zich op het internet begeven
Opmerkingen
- Als het werkwoord met een stemloze f wordt uitgesproken, is de vervoeging "surfte, gesurft", maar bij een uitspraak met een stemhebbende v wordt volgens spellingregel 12.D de vervoeging "surfde, gesurfd". Andere Engelse leenwoorden die op twee manieren verbogen kunnen worden zijn briefen en golfen en afgeleide werkwoorden.
Verwante begrippen
- netsurfen, websurfen
Hyponiemen
|
Gangbaarheid
- Het woord surfen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'surfen' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.