surfen

[1] Surfen.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  surfen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsʏrfə(n)/; /ˈsʏrvə(n)/
Woordafbreking
  • sur·fen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘plankzeilen’ voor het eerst aangetroffen in 1969 [1]
  • van Engels  surf ww  [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
surfen
surfte
surfde
gesurft
gesurfd
zwak -d

zwak -t

volledig

Werkwoord

surfen

  1. inergatief (sport) door de golfenergie voortbewogen worden, bijvoorbeeld op surfplanken of met boten, golfsurfen
    • Er wordt daar vaak gesurft als er grote golven zijn. 
  1. inergatief (informatica) zich op het internet begeven
Opmerkingen
  • Als het werkwoord met een stemloze f wordt uitgesproken, is de vervoeging "surfte, gesurft", maar bij een uitspraak met een stemhebbende v wordt volgens spellingregel 12.D de vervoeging "surfde, gesurfd". Andere Engelse leenwoorden die op twee manieren verbogen kunnen worden zijn briefen en golfen en afgeleide werkwoorden.
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord surfen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.