suite
Nederlands
Woordafbreking
- sui·te
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ineenlopende kamers’ voor het eerst aangetroffen in 1859 [1]
- van het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | suite | suites |
verkleinwoord | suitetje | suitetjes |
Zelfstandig naamwoord
suite v/m
- (bouwkunde) een woning voornamelijk bestaande uit een voor- en achterkamer gescheiden door schuifdeuren
- Toen hij zijn suite betrok, werd dit ingeluid met een concertje tussen de schuifdeuren.
- een uitgebreide hotelkamer, vaak bestaande uit meer dan een vertrek
- (muziek) een muziekstuk bestaande uit een opeenvolging van een aantal dansen
- De klassieke suite bestond gewoonlijk uit een allemande, een courante en een sarabande met als slotstuk een snelle gigue.
- (geologie), (scheikunde) een groep gesteenten die chemisch, mineralogisch of anderszins bij elkaar horen, maar geen duidelijke gelaagdheid of andere structuur vertonen waarop ze in eenheden in te delen zijn
Hyponiemen
- bruidssuite, cellosuite, en suite, hotelsuite, juniorsuite, kantoorsuite, kraamsuite, luxesuite
Afgeleide begrippen
- suitedeur
Gangbaarheid
- Het woord suite staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'suite' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.