stapper
Nederlands
![](../I/m/Stappers%2C_Pigeonvallei%2C_a.jpg)
[3] stappers
Woordafbreking
- stap·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stapper | stappers |
verkleinwoord | stappertje | stappertjes |
Zelfstandig naamwoord
stapper m [1]
- Afgezien van dechique jas was de man gekleed in een lichtblauwe trui met in witte letters CLUB MED erop gestikt, een Schots geruite broek en natte, maar zo te zien gloednieuwe bruine Italiaanse stappers. [2]
- Zijn kleren vormen geen aanwijzingen: stevige stappers, zwarte broek van moleskin, een leren jasje dat ooit zwart is geweest, maar nu tot grijs is afgedragen. Als je hem ergens tussen de mensen zag lopen zou je denken 'architect' of 'lector filosofie. Maar waarschijnlijk zou je hem over het hoofd zien. [3]
- iemand die vaak naar een café of andere uitgaansgelegenheid gaat
- Moeder denkt dat stomdronken stapper zoon is en biedt hem slaapplaats aan.[4]
- iemand die loopt, iemand die een lange trektocht maakt
Synoniemen
- [1] loopschoen, wandelschoen
- [2] doordraaier, schuinsmarcheerder, uitgaanstype
- [3] voetganger, wandelaar
Gangbaarheid
- Het woord stapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stapper' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Valens, Anton Het boek ont [2012] ISBN 978-90-457-0473-9 pagina 12
- Mitchell, David Tijdmeters Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema [1988] ISBN 978-90-468-1748-3 pagina 189
- Tubantia Tom Tates 31-OKTOBER-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.