instapper
Nederlands
Woordafbreking
- in·stap·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | instapper | instappers |
verkleinwoord | instappertje | instappertjes |
Zelfstandig naamwoord
instapper m [1]
- (schoeisel) schoen zonder veters
- Ik verkeerde in de veronderstelling dat het niet zo goed met hem ging. Het laatste wat ik over hem las betrof een mislukte hartoperatie, maar Willibrord was nog helemaal Willibrord. Zo had Willibrord bijvoorbeeld de vierdaagse van Nijmegen gelopen op instappers zonder sokken. [2]
- iemand die in een voertuig of lift stapt
- Bij deze bushalte zijn er altijd meer instappers dan uitstappers.
Synoniemen
- [1] loafer
Gangbaarheid
- Het woord instapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'instapper' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Marcel van Roosmalen 15 september 2016
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.