schacht
Nederlands
Woordafbreking
- schacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schacht | schachten |
verkleinwoord | schachtje | schachtjes |
Zelfstandig naamwoord
schacht v/m
- (holle) buis (koker), in het bijzonder onderstaande gevallen:
- een gat dat in de grond gemaakt is om als bron te dienen voor water, olie, gas of andere vloeistoffen
- Het bedrijf had een schacht gemaakt om aan de olie te kunnen.
- deel van laars dat het been omgeeft
- nieuwe student, eerstejaars
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- schachtbok, schachtboor, schachtendoop, schachtenmeester, schachtgraf, schachthaar, schachthalm, schachtkooi, schachtpenseel, schachtring
Gangbaarheid
- Het woord schacht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schacht' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.