staflid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • staf·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord staflid stafleden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

staflid o [1]

  1. iemand die hoort bij de leiding van een organisatie
    • Trump belde maandag met president Macri van Argentinië, die ook Ivanka Trump nog aan de lijn kreeg. Volgens de Argentijnse krant La Nacion, die een staflid van de president als bron noemde, nam Trump de gelegenheid te baat om aan te dringen op het voltooien van een Trump-toren in het centrum van Buenos Aires die in een bureaucratische fuik is geraakt. Macri’s woordvoerder ontkende dat hierover was gesproken. Trump kent Macri sinds de jaren tachtig omdat hij zaken deed met diens vader. [2] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord staflid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Maartje Somers 23 november 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.