spatel
Nederlands
Woordafbreking
- spa·tel
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘platte lepel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spatel | spatels |
verkleinwoord | spateltje | spateltjes |
Zelfstandig naamwoord
spatel v / m
- (huishouden), (gereedschap) spaan, lepel e.d. met plat, bot uiteinde om mee te smeren, schrapen, roeren enz.
- (medisch) platte reep van hout of metaal om bepaalde vormen van lichamelijk onderzoek te verrichten
Hyponiemen
- [1] bakspatel, deegspatel, pleisterspatel, visspatel
- [2] mondspatel, tongspatel, uitstrijkspatel
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spatelen |
spatel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatelen
- Ik spatel.
- gebiedende wijs van spatelen
- Spatel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spatelen
- Spatel je?
Gangbaarheid
- Het woord spatel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spatel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.