sound

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sound
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kenmerkend geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sound sounds
verkleinwoord soundje soundjes

Zelfstandig naamwoord

sound m

  1. geluid
  2. (muziek) in het bijzonder: eigen, specifiek geluid van een groep of stroming
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord sound staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  sound (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /saʊnd/
  • SAMPA: /saUnd/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudengelse gesund
enkelvoud meervoud
sound sounds

Zelfstandig naamwoord

sound

  1. geluid
  2. gehoorsafstand
  3. zeearm
vervoeging
onbepaalde wijs to sound
he/she/it sounds
verleden tijd sounded
voltooid
deelwoord
sounded
onvoltooid
deelwoord
sounding
gebiedende wijs sound

Werkwoord

sound

  1. klinken


stellend vergrotend overtreffend
soundsoundersoundest

Bijvoeglijk naamwoord

sound

  1. gezond
  2. correct
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.