sound
Nederlands
Woordafbreking
- sound
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kenmerkend geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1965 [1]
- van het Engels [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sound | sounds |
verkleinwoord | soundje | soundjes |
Zelfstandig naamwoord
sound m
Hyponiemen
- palingsound, ultrasound
Gangbaarheid
- Het woord sound staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sound' herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen. |
Engels
Uitspraak
- Geluid: sound (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /saʊnd/
- SAMPA: /saUnd/
Zelfstandig naamwoord
sound
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to sound |
he/she/it | sounds |
verleden tijd | sounded |
voltooid deelwoord |
sounded |
onvoltooid deelwoord |
sounding |
gebiedende wijs | sound |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.