soundcheck

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  soundcheck    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsɑuntʃɛk/
Woordafbreking
  • sound·check
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord soundcheck soundchecks
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

soundcheck m

  1. voor het begin van een optreden uitproberen of de geluidsinstallatie goed werkt (door de geluidsmensen en de optredenden)
    • Als kort na begin van het interview een keiharde soundcheck losbarst, blijkt de onwennigheid op zijn nieuwe werkplek.  [1]
Synoniemen
  • geluidstest

Werkwoord

vervoeging van
soundchecken

soundcheck

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van soundchecken
    • Ik soundcheck. 
  2. gebiedende wijs van soundchecken
    • Soundcheck! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van soundchecken
    • Soundcheck je? 

Gangbaarheid

  • Het woord soundcheck staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /saʊnt͡ʃɛk/
Woordafbreking
  • sound·check
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
soundcheck soundchecks

Zelfstandig naamwoord

soundcheck

  1. soundcheck, voor het begin van een voorstelling uitproberen of de geluidsinstallatie goed werkt
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.