solde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  solde    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsɔldə/
Woordafbreking
  • sol·de
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitverkoopartikel’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
  • [zelfstandig naamwoord]: van Frans solde (vooral in België gangbaar) [2]
  • [werkwoord}: sol met de uitgang -de
enkelvoud meervoud
naamwoord solde solden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

solde m/v

  1. verkoop van oude winkelvoorraad tegen verlaagde prijzen
  2. afgeprijsd artikel
  3. loon van soldaten
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
sollen

solde

  1. enkelvoud verleden tijd van sollen
    • Ik solde. 
    • Jij solde. 
    • Hij, zij, het solde. 

Gangbaarheid

  • Het woord solde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
36 %van de Nederlanders;
43 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Frans

Werkwoord

vervoeging van
solder

solde

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van solder
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van solder
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van solder
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.