solde
Nederlands
Woordafbreking
- sol·de
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitverkoopartikel’ voor het eerst aangetroffen in 1950 [1]
- [zelfstandig naamwoord]: van Frans solde (vooral in België gangbaar) [2]
- [werkwoord}: sol met de uitgang -de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | solde | solden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
solde m/v
- verkoop van oude winkelvoorraad tegen verlaagde prijzen
- afgeprijsd artikel
- loon van soldaten
Synoniemen
- [1] opruiming, sale, uitverkoop
- [2] koopje, uitverkoopartikel
- [3] soldij
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sollen |
solde
- enkelvoud verleden tijd van sollen
- Ik solde.
- Jij solde.
- Hij, zij, het solde.
- Ik solde.
Gangbaarheid
- Het woord solde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'solde' herkend door:
36 % | van de Nederlanders; |
43 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.