slager

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  slager    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsla.ɣər/
Woordafbreking
  • sla·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘iemand die beroepsmatig dieren slacht en verhandelt’ voor het eerst aangetroffen in 1573 [1]
  • Naamwoord van handeling van slaan met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord slager slagers
verkleinwoord slagertje slagertjes

Zelfstandig naamwoord

slager m

  1. (beroep) een verkoper van vlees
    • Hij is naar de slager voor gehakt. 
  1. (beroep) een slachter
    • Pas op voor die slager! 
  1. een wreed mens
    • Die slager is erg gevaarlijk. 
  1. (informeel) chirurg
    • Ik moet morgen nog naar de slager. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord slager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.