tromslager
![](../I/m/Max_SternNiederl%C3%A4ndischesVolksfest_(cropped).jpg)
1. bespeler van een trommel (rechts op schilderij, werk van Max Stern)
Nederlands
Woordafbreking
- trom·sla·ger
Woordherkomst en -opbouw
- samenstellend afgeleid van trom en slaan met het achtervoegsel -er, op een vergelijkbare manier als touwslager [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tromslager | tromslagers |
verkleinwoord | tromslagertje | tromslagertjes |
Zelfstandig naamwoord
tromslager m
- (verouderd) bespeler van een trommel, een rond slaginstrument, bespannen met een vel
- Maar een goede tromslager is hij gebleven - de beste uit de omtrek, tot aan het uur van zijn dood. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'tromslager' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.