simplex
Nederlands
Woordafbreking
- sim·plex
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘enkelvoud(ig woord)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1826 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | simplex | simplexen simplicia |
verkleinwoord | - | - |
Afgeleide begrippen
stellend | |
---|---|
onverbogen | simplex |
verbogen | (alleen predicaat) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
simplex [4]
- uit een eenheid bestaand, in één richting werkend
- een systeem dat gemaakt is voor een simplex-verbinding toepassen op een duplex-verbinding is vragen om problemen
Opmerkingen
- In plaats van attributief gebruik zijn samenstellingen met "simplex" als eerste deel gangbaar.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord simplex staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- "simplex" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- simplex op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.