duplex
Nederlands
Woordafbreking
- du·plex
Zelfstandig naamwoord
duplex m [2]
- (bouwkunde) een woning, hetzij een eengezinswoning of een woning in een meergezinshuis, die tijdelijk gesplitst is in twee deelwoningen
- (bouwkunde) maisonnette
Vertalingen
stellend | |
---|---|
onverbogen | duplex |
verbogen | (alleen predicaat) |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
duplex
- uit twee eenheden bestaand, in twee richtingen werkend
Opmerkingen
- In plaats van attributief gebruik zijn samenstellingen met "duplex" als eerste deel gangbaar.
Afgeleide begrippen
- half-duplex, full-duplex
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord duplex staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'duplex' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Frans
Zelfstandig naamwoord
duplex m
- (bouwkunde) maisonnette v; een etagewoning met eigen toegang waarbij woon- en slaapverdieping boven elkaar liggen.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.