stamwoord

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stam·woord
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamwoord stamwoorden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stamwoord o [1]

  1. een woordvorm die de basis is voor alle door middel van flexie, samenstelling en afleiding daaruit gevormde woorden
    • Nog voor zijn vijfde kon hij niet alleen vrijwel elk handschrift lezen, maar ook zelfstandige naamwoorden verbuigen en sterke en zwakke werkwoorden vervoegen, hij kende bijna alle Franse en Latijnse stamwoorden uit het hoofd, vertaalde van het Engels naar het Latijn en omgekeerd, kon uitleggen en becommentariëren wat hij las, maakte aanzienlijke vorderingen in Comenius'Janua, en had een sterke voorkeur voor het Grieks. [2] 
    • Waarschijnlijk heeft dus zowel 'brein'als 'bræn'hetzelfde stamwoord, maar komt 'brein'niet uit het Engels. Het is misschien een verrassing (een eyeopener zogezegd), maar sommige woorden zijn gewoon Nederlands.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stamwoord staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant 27 januari 2017
  3. Volkskrant 28 november 2015
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.