schrikken
Nederlands
Woordafbreking
- schrik·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schrikken /'sxrɪkə(n)/ |
schrok /'sxrɔk/ |
geschrokken /ɣə'sxrɔkə(n)/ |
klasse 3 | volledig | 1,3(?) |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schrikken /'sxrɪkə(n)/ |
schrikte /'sxrɪktə/ |
geschrikt /ɣə'sxrɪkt/ |
zwak -t | volledig | 2 |
Werkwoord
schrikken
- ergatief een schokkende verrassing ondergaan, schrik krijgen
- Toen de dood gewaande man plotseling binnenkwam schrok iedereen in eerste instantie.
- overgankelijk schrik geven, alarmeren
- Ik werd uit mijn slaap geschrikt toen er een auto tegen mijn vuilnisbak aanreed.
- (scheepvaart) een (achterwaartse) beweging in de lengterichting ondergaan
Opmerkingen
- [3] In deze betekenis wordt het woord voornamelijk als naamwoord gebruikt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord schrikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schrikken' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.