schat
Nederlands
Woordafbreking
- schat
Zelfstandig naamwoord
schat v/m
- verzamelde rijkdom
- De zeerovers hadden hun schat op een eiland begraven.
- iemand die gevoelens van liefde of vertedering opwekt
- Ach, wat een schat!
Hyponiemen
- bruidsschat, cultuurschat, kerkschat, kunstschat, muntschat, taalschat, woordenschat
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. verzamelde rijkdom
|
|
Gangbaarheid
- Het woord schat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schat' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.