schaduw
![](../I/m/IMG_6544_My_nephew's_dreadlocks_-_Foto_Giovanni_Dall'Orto_March_2007.jpg)
Een schaduw.
Nederlands
Woordafbreking
- scha·duw
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘silhouet, schim’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1300 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaduw | schaduwen |
verkleinwoord | schaduwtje | schaduwtjes |
Zelfstandig naamwoord
schaduw v/m
- een slechts door indirect zonlicht beschenen oppervlak
- Ik sta in de schaduw van de boom.
- een donkere vorm op muur, schildering of grond
Hyponiemen
- aardschaduw, bijschaduw, geluidsschaduw, halfschaduw, kernschaduw, maanschaduw, nachtschaduw, oogschaduw, regenschaduw, slagschaduw
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een slechts door indirect zonlicht beschenen oppervlak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schaduwen |
schaduw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaduwen
- Ik schaduw.
- gebiedende wijs van schaduwen
- Schaduw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaduwen
- Schaduw je?
Gangbaarheid
- Het woord schaduw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schaduw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.