rasp
[1] Een rasp. |
![]() [2] Een rasp. |
Nederlands
Woordafbreking
- rasp
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vijl’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rasp | raspen |
verkleinwoord | raspje | raspjes |
Zelfstandig naamwoord
rasp v/m
- (gereedschap) een grofgetande vijl die wordt gebruikt om rondingen aan hout te maken
- (gereedschap) (huishouden) een keukengereedschap voor het fijn maken van kaas, nootmuskaat, citrusschil e.d
- raspsel
Hyponiemen
|
|
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
raspen |
rasp
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raspen
- Ik rasp.
- gebiedende wijs van raspen
- Rasp!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raspen
- Rasp je?
Gangbaarheid
- Het woord rasp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rasp' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.