rasp

[1] Een rasp.
[2] Een rasp.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rasp
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vijl’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1546 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rasp raspen
verkleinwoord raspje raspjes

Zelfstandig naamwoord

rasp v/m

  1. (gereedschap) een grofgetande vijl die wordt gebruikt om rondingen aan hout te maken
  2. (gereedschap) (huishouden) een keukengereedschap voor het fijn maken van kaas, nootmuskaat, citrusschil e.d
  3. raspsel
Hyponiemen
  • sinaasappelrasp
  • snuifrasp
  • suikerrasp
  • tabaksrasp
  • zoetrasp
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
raspen

rasp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raspen
    • Ik rasp. 
  2. gebiedende wijs van raspen
    • Rasp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van raspen
    • Rasp je? 

Gangbaarheid

  • Het woord rasp staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.