rak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rak    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɑk
Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vaarwater’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 788 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rak rakken
verkleinwoord rakje rakjes

Zelfstandig naamwoord

rak o

  1. (verouderd) rek, bergplaats
  2. recht stuk vaarwater (ook in namen als Damrak en Skagerrak)
Overerving en ontlening

Gangbaarheid

  • Het woord rak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
66 %van de Nederlanders;
54 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Indonesisch

Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

rak

  1. rek, plank, bergplaats



Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɾɑːk /
Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord rakr
Naar frequentie 35758
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud rak rakere rakest
o enkelvoud rakt
meervoud rake
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
rake rakere rakeste

Bijvoeglijk naamwoord

rak

  1. recht, rechtstreeks


Werkwoord

rak

  1. gebiedende wijs van rake


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rak     raket     rak     raka
rakene  
genitief   raks     rakets     raks     rakas
rakenes  

Zelfstandig naamwoord

rak

  1. wrakgoed

Zelfstandig naamwoord

rak, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van rak



Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɾɑːk /
Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord rakr
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud rak rakare rakast
o enkelvoud rakt
meervoud rake
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
rake rakare rakaste

Bijvoeglijk naamwoord

rak

  1. recht, rechtstreeks


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rak     raket     rak     raka  

Zelfstandig naamwoord

rak

  1. kaarsenpit
  2. wrakgoed

Zelfstandig naamwoord

rak, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van rak



Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  rak    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rak
stellend vergrotend overtreffend
rak
rakare
rakast

Bijvoeglijk naamwoord

rak

  1. recht
Afgeleide begrippen
  • dyngrak, raka, raksträcka, spikrak
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.