pronomen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·no·men
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1626 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pronomen pronomina
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

pronomen o [3]

  1. (grammatica) voornaamwoord
Hyponiemen
  • steunpronomen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord pronomen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
  • IPA: /pruˈnuə̯men/ (meervoud: /pruˈnuə̯mənɑ/)
Woordafbreking
  • pro·no·men
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pronomen pronomina

Zelfstandig naamwoord

pronomen

  1. (grammatica) voornaamwoord
Synoniemen


Deens

Uitspraak
  • IPA: /pʁʌˈnoːmɛn/
Woordafbreking
  • pro·no·men
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pronomen     pronomenet     pronomener, pronominer     pronomenerne, pronominerne  
genitief   pronomens     pronomenets     pronomeners, pronominers     pronomenernes, pronominernes  
Synoniemen
  • stedord


Latijn

Uitspraak
  • IPA: /proːˈnoːmɛn/
Woordafbreking
  • pro·no·men
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van nōmen (naam, naamwoord) met het voorvoegsel pro-. Het voorzetsel pro betekent hier in plaats van.

Zelfstandig naamwoord

prōnōmen o

  1. (grammatica) voornaamwoord


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /pɾuˈnuːmən/
Woordafbreking
  • pro·no·men
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pronomen     pronomenet     pronomen, pronomener     pronomena, pronomenene  
genitief   pronomens     pronomenets     pronomens, pronomeners     pronomenas, pronomenenes  
Synoniemen
  • erstatningsord, henvisningsord


Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /pɾuˈnuːmən/
Woordafbreking
  • pro·no·men
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
Verbuiging
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pronomen     pronomenet     pronomen     pronomena  
genitief                
bijvormen enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief               pronomeni  
genitief                
Synoniemen
  • tilvisingsord
  • (archaïsch) stadord


Zweeds

Uitspraak
  • IPA: /prʊˈnoːmen/
Woordafbreking
  • pro·no·men
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan het Latijnse pronomen. Dit woord is voor het eerst betuigd in het Zweeds in 1730.

Zelfstandig naamwoord

pronomen o

  1. (grammatica) voornaamwoord
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   pronomen     pronomenet, pronominet     pronomen, pronomina     pronomenen  
genitief   pronomens     pronomenets, pronominets     pronomens, pronominas     pronomenens  
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.