programma

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pro·gram·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overzicht van onderdelen, verklaring’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord programma programma's
verkleinwoord programmaatje programmaatjes

Zelfstandig naamwoord

programma o

  1. (informatica) een applicatie voor de computer
    • Hij schreef een nieuw programma in C++. 
  1. aantal activiteiten voor een bepaalde tijd
    • We hebben een heel programma om de kinderen bezig te houden. 
  1. (media) een uitzending op radio of televisie
    • Het journaal is een veelbekeken programma. 
  1. een los blaadje met informatie over de uitvoering of het concert dat men bijwoont
    • Wilt u een programma, meneer? 
  1. onderling afgesproken doelstelllingen en plannen
    • Dit past niet binnen het programma van onze partij. 
Synoniemen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord programma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Italiaans

Zelfstandig naamwoord

programma v

  1. programma
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.