programma
Nederlands
Woordafbreking
- pro·gram·ma
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘overzicht van onderdelen, verklaring’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | programma | programma's |
verkleinwoord | programmaatje | programmaatjes |
Zelfstandig naamwoord
programma o
- (informatica) een applicatie voor de computer
- Hij schreef een nieuw programma in C++.
- aantal activiteiten voor een bepaalde tijd
- We hebben een heel programma om de kinderen bezig te houden.
- (media) een uitzending op radio of televisie
- Het journaal is een veelbekeken programma.
- een los blaadje met informatie over de uitvoering of het concert dat men bijwoont
- Wilt u een programma, meneer?
- onderling afgesproken doelstelllingen en plannen
- Dit past niet binnen het programma van onze partij.
Synoniemen
- [1] computerprogramma
- programmaboekje
- voorstelling
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. een applicatie voor de computer
3. een uitzending op radio of televisie
Gangbaarheid
- Het woord programma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'programma' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.