poep
Nederlands
Zelfstandig naamwoord
poep m
- uit de darmen uitgescheiden afvalstoffen van mens of dier
- Hij stapte met zijn schoen in de poep van een hond.
- (spreektaal) onzin
- Jij praat poep.
Opmerkingen
Deze betekenissen zijn in Nederland gangbaarder dan in Vlaanderen, zie poep v / m
Synoniemen
- [1] ontlasting
- [1] [2] schijt
Hyponiemen
- berenpoep, blaaspoep, duivenpoep, geitenpoep, hondenpoep, kattenpoep, koeienpoep, muggenpoep, paardenpoep, spuitpoep, vogelpoep, zwijnenpoep
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. uitgescheiden vaste afvalstoffen van mens of dier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poep | poepen |
verkleinwoord | poepje | poepjes |
Zelfstandig naamwoord
poep v / m
- achterwerk, bips
- Vergeet niet uw poep goed af te vegen!
Opmerkingen
Deze betekenis is in Vlaanderen gangbaarder dan in Nederland, zie poep m
Werkwoord
vervoeging van |
---|
poepen |
poep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poepen
- Ik poep.
- gebiedende wijs van poepen
- Poep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poepen
- Poep je?
Gangbaarheid
- Het woord poep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'poep' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.