schijt
Nederlands
Woordafbreking
- schijt
Zelfstandig naamwoord
schijt m en o
- vaste uitwerpselen
- Hij trapte in de schijt.
- ergens schijt aan hebben: zich er niets van aantrekken
- Ik heb schijt aan hun kritiek (Het kan me niet schelen wat zij aan te merken hebben)
Afgeleide begrippen
- schijtbes, schijten, schijtgat, schijthak, schijthuis, schijtlaars, schijtlijster, schijtluis, schijtnoot, schijtwortel, schijtziek
Gangbaarheid
- Het woord schijt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schijt' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.