plus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘plusteken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1537 [1]

Voegwoord

plus

  1. en, daarbij
  2. rekenkundige operatie
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • superplus
Afgeleide begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord plus plussen
verkleinwoord plusje plusjes

Zelfstandig naamwoord

plus m en o

  1. (wiskunde) +: teken voor (optelling van) positieve getallen
    • Deze plus zou een min moeten zijn. 
  1. overdrachtelijk: een voordeel
    • We moeten alle plussen en minnen eerst eens goed op een rijtje moeten zetten. 
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord plus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
plussen

plus

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plussen
    • Ik plus. 
  2. gebiedende wijs van plussen
    • Plus! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plussen
    • Plus je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.