plusminus
Nederlands
Woordafbreking
- plus·mi·nus
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: ongeveer’ voor het eerst aangetroffen in 1759 [1]
- samenstelling van plus en minus
Bijwoord
plusminus
- met een onzekerheid naar boven of naar beneden
- Deze taal heeft plusminus drieduizend sprekers.
Afkorting
- plm.
Gangbaarheid
- Het woord plusminus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'plusminus' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.