plantage

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plan·ta·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘beplanting’ voor het eerst aangetroffen in 1560 [1]
  • Naamwoord van handeling van planten met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord plantage plantages
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

plantage v [3]

  1. (landbouw) een uitgestrekt stuk grond waarop op grote schaal, gewoonlijk tropische, gewassen in monocultuur verbouwd worden
Hyponiemen
  • bacoveplantage
  • bananenplantage
  • cacaoplantage
  • cannabisplantage
  • citrusplantage
  • energieplantage
  • kokosplantage
  • kostplantage
  • peperplantage
  • rietplantage
  • rubberplantage
  • salpeterplantage
  • sinaasappelplantage
Afgeleide begrippen
  • plantage-eigenaar
  • plantagearbeid
  • plantagearbeider
  • plantagebedrijf
  • plantagebeheer
  • plantagebestuur
  • plantagedirecteur
  • plantagehert
  • plantageholding
  • plantagehuis
  • plantagelandbouw
  • plantagemacht
  • plantageneger
  • plantagenet
  • plantagerijst
  • plantagerubber
  • plantageslaaf
  • plantagesuiker
  • plantagetijd
  • plantagewerker
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord plantage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

plantage m

  1. (spreektaal) sof, flop, miskleun [1]
  2. (spreektaal) crashen van een computer
  1. «Putain! Y a eu un plantage du serveur, j’ai pas sauvegardé mes données!»
    Verdomme, de server is gecrasht en ik heb mijn data niet opgeslagen! [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.