pikeren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pi·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘irriteren’ voor het eerst aangetroffen in 1631 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse piquer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pikeren
pikeerde
gepikeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

pikeren overgankelijk [3] [4]

  1. met kleine steekjes doornaaien
  2. aanstrepen
  3. (figuurlijk) ergeren, prikkelen, irriteren
  4. (kookkunst) vlees inrijgen met reepjes spek, truffel, ham enzovoort, larderen
  5. (kookkunst) inprikken van een deeglaag om blazen te voorkomen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pikeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
78 %van de Nederlanders;
62 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.