ergeren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
ergerenergerend
ergernisgeërgerd
Uitspraak
  • Geluid:  ergeren    (hulp, bestand)
  • IPA: /'ɛrɣərə(n)/
Woordafbreking
  • er·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘aanstoot geven of nemen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van erger met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ergeren
ergerde
geërgerd
zwak -d volledig

Werkwoord

ergeren

  1. overgankelijk gevoelens van onvrede veroorzaken
    • Die onzinbots met hun absurde wijzigingen ergerden hem mateloos. 
  1. wederkerend zich ~ aan gevoelens van onvrede ervaren
    • Daar ergerde hij zich al lang aan. 
Vaste voorzetsels
  • ergeren aan
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ergeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.