pauw
![](../I/m/Pauw_mannetje.jpg)
Een pauw.
Nederlands
Woordafbreking
- pauw
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pauw | pauwen |
verkleinwoord | pauwtje | pauwtjes |
Zelfstandig naamwoord
pauw m
- (vogels) een siervogel waarvan het mannetje een lange sleep van verlengde dekveren bezit die hij om indruk te maken rechtop kan zetten
- Pauwen hebben mooi gekleurde veren.
Vertalingen
1. een siervogel waarvan het mannetje een lange sleep van verlengde dekveren bezit die hij om indruk te maken rechtop kan zetten
Gangbaarheid
- Het woord pauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pauw' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.