patiënt
Nederlands
Woordafbreking
- pa·ti·ent
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zieke’ voor het eerst aangetroffen in 1451 [1]
- via Middelnederlands patient van Frans patient [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patiënt | patiënten |
verkleinwoord | patiëntje | patiëntjes |
Zelfstandig naamwoord
patiënt m
- (medisch) iemand die medische hulp krijgt
- Als patiënt ben ik zeer tevreden over mijn arts.
Verwante begrippen
Hyponiemen
|
|
|
|
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
iemand die medische hulp krijgt
Gangbaarheid
- Het woord patiënt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'patiënt' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.