pasta
Nederlands
Woordafbreking
- pas·ta
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘Italiaanse deegwaren’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [1]
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘deeg, kneedbaar mengsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1722 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pasta | pasta's |
verkleinwoord | pastaatje | pastaatjes |
Zelfstandig naamwoord
pasta m
- de benaming voor een aantal Italiaanse deegproducten
- een moes van chocolade, pinda's, noten enz., veelal gebruikt als broodbeleg
- Chocopasta is een pasta die op brood gesmeerd kan worden.
Hyponiemen
- [1] fusilli, lasagne, macaroni, ravioli, spaghetti, tagliatelle
Hyponiemen
|
Vertalingen
1. de benaming voor een aantal Italiaanse deegproducten
Gangbaarheid
- Het woord pasta staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pasta' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Spaans
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.