participeren

Nederlands

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘deelnemen’ voor het eerst aangetroffen in 1408 [1]
  • afgeleid van de Latijnse woorden pars (deel) en cipere (nemen)
  • afgeleid van het Franse participer (met het achtervoegsel -eren) [2]
Woordafbreking
  • par·ti·ci·pe·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
participeren
/ˌpɑrtisiˈpeːrə(n)/
participeerde
/ˌpɑrtisiˈpeːrdə/
geparticipeerd
/ɣəˌpɑrtisiˈpeːrt/
zwak -d volledig

Werkwoord

participeren

  1. inergatief ergens aan deelnemen
    • Hij participeert in die demonstratie tegen kernwapens. 
    • In de moderne samenleving wordt veel in het werk gesteld om marginale groepen te laten participeren in de ‘normale’ orde. Foucaults analyse van machtspraktijken biedt aanknopingspunten om deze pogingen te beschrijven als normaliserende machtsstrategieën. [3] 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord participeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.