parel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·rel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘klompje paarlemoerstof in oester’ voor het eerst aangetroffen in 1287 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord parel parels
verkleinwoord pareltje pareltjes

Zelfstandig naamwoord

parel v

  1. een hard, rond voorwerp bestaande uit parelmoer dat door bepaalde weekdieren (hoofdzakelijk oesters, soms slakken) wordt gemaakt, en dat opgevist wordt om als sieraad te dienen
  2. bolvormig uitsteeksel aan de basis van een gewei van een hert
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord parel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Werkwoord

vervoeging van
parelen

parel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parelen
    • Ik parel. 
  2. gebiedende wijs van parelen
    • Parel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parelen
    • Parel je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.