parelketting
Nederlands
![](../I/m/Jean_Kennedy_c1953.jpg)
Jean Kennedy met een parelketting.
Woordafbreking
- pa·rel·ket·ting
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van parel en ketting
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parelketting | parelkettingen |
verkleinwoord | parelkettinkje | parelkettinkjes |
Zelfstandig naamwoord
parelketting v/m [1]
- Neerslachtig zit ik dus weer in de tram terug. Een paar haltes verder stappen twee duidelijk dakloze junks in: eentje heeft een graatmager lichaam en draagt gescheurde kleren. Zijn maat leeft ook in de marges van de samenleving, maar ziet er fysiek iets gezonder uit. Beide heren hebben niet ingecheckt. Ze schelden de Surinaams-Nederlandse GVB-medewerkster in het tramhokje uit voor ‘kankeraap’ als ze hen aanspreekt. Een passagier - een prachtige, oudere vrouw met een mooie parelketting en een deftig uiterlijk - spreekt ze ook aan: „Julie moeten betalen, net als de rest.” De junks ontploffen. „Kankerracist! Wie ben jij, hoer!” etc. [2]
Gangbaarheid
- Het woord parelketting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'parelketting' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.