oester

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oester    (hulp, bestand)
  • IPA: /ustər/
Woordafbreking
  • oes·ter
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘mossel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord oester oesters
verkleinwoord oestertje oestertjes

Zelfstandig naamwoord

oester v/m

  1. (tweekleppigen) een weekdier met één platte en één bolle schelp
    • Oesters leven op vele verschillende plekken. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord oester staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.