ouderdom

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ou·der·dom
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘leeftijd’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Afgeleid van oud met het achtervoegsel -dom [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ouderdom -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

ouderdom m

  1. tijd gedurende welke iets bestaat, leeftijd
  2. een veelal hoge leeftijd
Afgeleide begrippen
  • ouderdomsanalyse
  • ouderdomsastma
  • ouderdomsclausule
  • ouderdomsdeken
  • ouderdomsdelirium
  • ouderdomsgebrek
  • ouderdomsgeneeskunde
  • ouderdomsjeuk
  • ouderdomsklacht
  • ouderdomsklasse
  • ouderdomskring
  • ouderdomskunde
  • ouderdomskundig
  • ouderdomskwaal
  • ouderdomsneerslachtigheid
  • ouderdomspensioen
  • ouderdomsverziendheid
  • ouderdomsvlek
  • ouderdomsvoorziening
  • ouderdomswet
  • ouderdomswrat
  • ouderdomsziekte
  • ouderdomszorg
  • ouderdomszwakte
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ouderdom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.