ouderdom
Nederlands
Woordafbreking
- ou·der·dom
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘leeftijd’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Afgeleid van oud met het achtervoegsel -dom [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ouderdom | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
ouderdom m
- tijd gedurende welke iets bestaat, leeftijd
- een veelal hoge leeftijd
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Vertalingen
1.
|
Gangbaarheid
- Het woord ouderdom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ouderdom' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.